Nederlandse Sinti leven nog elke dag met de ‘vergeten’ Holocaust. De jongere generaties zijn getekend door de oorlog.
“We zijn vervolgd, vergast, vergeten.”
Sabina Achterbergh (30) herinnert zich haar uitbarsting op de basisschool nog goed. Tijdens een les over de Tweede Wereldoorlog vertelde een Joodse gastspreker over de verschrikkingen van de concentratiekampen. Opeens sloeg ze hard met haar vuist op tafel. Ziedend was ze. “En nu ben ik het zat. Waarom gaat het nooit over ons? Van mijn familie is ook 95 procent vermoord.” Ze wordt weer boos als ze eraan denkt. “Het ging altijd over Joodse mensen,” vertelt ze aan de keukentafel in haar woonwagen in Osdorp. “Maar nooit over ons.”
‘Ons’, dat zijn de Sinti en Roma, in de volksmond beter bekend als ‘zigeuners’. De grootmoeder van Achterbergh is Sintezza, een Sinti-vrouw. Decennialang werd over het lot van de Sinti en Roma in de Tweede Wereldoorlog gezwegen.
In wat wel de vergeten Holocaust wordt genoemd werden ruim een half miljoen Europese Sinti en Roma vermoord. Vanuit Nederland werden 245 Sinti op de trein naar Auschwitz gezet. Opgepakt door Nederlandse politieagenten tijdens de grote landelijke razzia op 16 mei 1944. Slechts 31 keerden levend terug.
Het had weinig gescheeld of Achterberghs oma had ook in die trein gezeten. Het in Amsterdam wonende meisje zou bij haar oma logeren in Oldenzaal. Vlak voor vertrek besloot de oma anders. “Nee, je blijft hier, bij je moeder, ” zei ze, terwijl het meisje al opgetogen met haar jas aan en haar koffer in hand bij de deur stond. Diezelfde week werd de hele familie in Oldenzaal opgepakt en gedeporteerd. Vrijwel iedereen werd vergast.
“Eén klein zinnetje, dat heeft haar leven gered.” Daar denkt ze vaak aan. Ze laat een pauze vallen. Dan, met een wrang lachje: “Zonder dat zinnetje had ik hier ook niet gezeten.”
Vanavond zal ze voor het eerst bij de Nationale Dodenherdenking een krans leggen, voor alle Sinti en Roma die in de kampen gestorven zijn.
Oma leeft nog, in het zelfde woonwagencentrum als haar kleindochter. In het kleine, rustige kamp aan de rand van Amsterdam wonen zo’n honderdvijftig mensen. Zo’n twintig zijn, net als Achterbergh, geheel of deels van Sinti-afkomst. “En we leven allemaal nog met de oorlog,” zegt ze. “Tot de derde en de vierde generatie aan toe.”
“Ik leef niet met de oorlog, ik leef ín de oorlog,” zegt J*., de neef van Achterbergh. Zijn moeder was een van de weinige Sinti die terugkeerden uit Auschwitz. Negentien was ze toen ze in het concentratiekamp terechtkwam. Omdat ze goed kon schrijven, werd ze aan het werk gezet in de Schreibstube, de registratiekamer. Twee jaar lang registreerde ze de levenden en de doden, en was ze getuige van de meest verschrikkelijke martelingen.
Na de oorlog bleken alleen haar zus en haar vader nog te leven. De rest was uitgeroeid. “Blok negentien, waar de rest van mijn familie zat, is vlak voor de bevrijding van het kamp in één nacht helemaal ontruimd en vergast.”
Hij groeide op met Auschwitz. Met de nachtmerries die zijn moeder vrijwel elke nacht had, en waar ze de volgende ochtend bij het ontbijt uitgebreid over vertelde. En met de agenten van Interpol die langs kwamen uit Canada of de Verenigde Staten, wanneer ze weer eens nazi’s hadden opgepakt. Zijn moeder moest ze dan identificeren.
Oh ja, hij kent de verhalen wel. Over hoe de SS-ers haar broertje van zeven voor haar ogen doodsloegen tegen de muur, omdat hij aardappelschillen at die voor de Duitse varkens bestemd waren. Over de tweeling Leopoldin en Adolfin, zijn neefje en nichtje, die op de snijtafel van Mengele eindigden .
“Eigenlijk zat ze tot haar dood gevangen,” zegt J.. “En ik ook. In gedachten elke dag.”
Want al heeft hij het zelf niet meegemaakt, er gaat geen dag voorbij dat hij niet aan het kamp denkt. Hij ligt ’s nachts vaak wakker. “Als ik dan een vrachtwagen hoor, denk ik: ‘Oh, ik word opgehaald.’ Dat is instinctief. Als ik een goederentrein zie, krimpt mijn maag samen.”
Op zijn dertigste bezocht hij Auschwitz zelf, samen met zijn moeder. “Toen ik daar rondliep, op die plek waar negentig procent van mijn familie gemarteld en vergast is, voelde ik het pas echt. Hier was het allemaal gebeurd. Dit was het eindstation. Die ervaring heeft me nooit meer losgelaten”
Dat is precies de reden waarom Zanna (82) Auschwitz nooit heeft willen bezoeken. Jaren geleden werd ze door een Sinti en Roma-organisatie uitgenodigd voor een reis naar het kamp. Ze weigerde. “Dan stap je uit de bus en trap je op de stappen waar zij gelopen hebben, waar zij gemarteld zijn. Dat heb ik mezelf bespaard.”
De oudtante van Achterbergh woont verderop in het kamp, samen met haar zoon Galid (41), die al jaren wacht tot er een staanplaats vrij komt. Niet in een van de grote bakstenen woonwagens, maar in een caravan. Zonder huisnummer. “Dat wil ik niet,” zegt de kleine, tengere vrouw fel. “Mijn hele familie heeft al een nummer gekregen.”
Ze was twaalf toen ze in mei 1944 met haar ouders, broertjes en zusjes onderdook in een geblindeerd huis in de Vinkenstraat. “Ik heb een jaar lang in het donker gezegen. Vol angst.” Na de oorlog liep haar moeder elke dag naar het Rode Kruis, in de hoop op nieuws over de rest van de familie, die allemaal waren gedeporteerd.
“Alleen mijn neef kwam terug. Onherkenbaar. ” Het beeld van haar neefje staat voor eeuwig op haar netvlies gebrand. Tranen wellen op in haar ogen. “Zijn ouders waren voor zijn ogen doodgeschoten. Hij was veertien, maar zag er uit als een oude man.”
Praten over de oorlog doet pijn, zegt ze. Ze heeft er lang over gezwegen, net als de meeste overlevenden. Vanwege het taboe binnen de Sinti-cultuur op praten over de dood. Maar ook vanwege de afwijzende houding die ze na de oorlog in de Nederlandse maatschappij ondervonden.
Officiële erkenning kwam pas in 2000, toen toenmalig premier Wim Kok de Sinti en Roma voor het eerst officieel als oorlogsslachtoffers benoemde. ‘Een inktzwarte bladzijde in het boek van de gezamenlijke geschiedenis,’ noemde hij de razzia. De regering maakte 13,6 miljoen euro vrij voor rechtsherstel.
“Veel te laat,” vindt J.. “Ze hebben net zolang gewacht tot iedereen dood is. Die uiteindelijke schuldbekentenis… dat is niet eens een druppel op een gloeiende plaat. Dat is de damp die al verdampt is voordat hij de plaat geraakt heeft. Het is met recht mosterd na de maaltijd.“
Even is hij stil. Dan: “We zijn vervolgd, vergast, vergeten.”
Want bijna zeventig jaar na de oorlog worden Sinti nog altijd niet geaccepteerd, zegt J. De eeuwenoude vooroordelen zijn diep in de samenleving verankerd. “De meeste Nederlanders zien ons nog steeds als dieven en bedelaars. Er zijn maar weinigen die weten dat veel mensen uit onze piepkleine gemeenschap koninklijk onderscheiden zijn. “
Veel Sinti durven nog steeds niet voor hun afkomst uit te komen, vertelt hij. Zoals een nichtje van hem, die al twintig jaar lang op Schiphol werkt. “Ze durft nog steeds niet te vertellen dat ze half Sintezza is. Als mensen haar vragen waarom ze zo donker is, houdt ze het maar op half Hindoestaanse .”
“In mijn beleving,” zegt hij, “leven we continu in een koude oorlog. We zijn altijd de outsider.”
Sabina Achterbergh kan maar al te goed over discriminatie meepraten. “Mijn vader had laatst een zakelijk geschil met een klant. Stuurde die man doodleuk een sms’je: Ze zijn jou vergeten te vergassen in Auschwitz.”
Mensen weten te weinig over ons, stelt Achterbergh, die als voorzitter van de Vereniging voor Sinti, Roma en Woonwagenbewoners Nederland (VSRWN) opkomt voor de rechten van haar gemeenschap. Ze wil de groep een beter gezicht geven. “Meer acceptatie, en meer deelname,” vat ze haar missie samen. Het doorgeven van de verhalen over de oorlog spelen daar een sleutelrol in.
De eerste stappen zijn gezet. De Nederlandse aandacht voor de Sinti-vervolging neemt toe de laatste jaren toe. Zelf is ze recentelijk door het Landelijke Steunpunt gastsprekers WO II van Herinneringscentrum kamp Westerbork gevraagd om voordrachten te geven. En met de Anne Frank stichting werkt ze aan lesmateriaal over de vervolging van de Sinti en Roma. “Zodat het straks op scholen ook over ons gaat.”