Met harmonieuze samenzang en subtiel gitaarspel lieten de tweelingbroers Sander en Arnout Brinks van Tangarine op 15 maart 2015 Theater de Roode Bioscoop in vervoering achter. Alsof ze in een huiskamer speelden, zo zeiden ze zelf. Na afloop deden ze een boekje open over hun gitaren en over elkaar. Want eigenlijk zijn ze vooral elkaars belangrijkste instrument.
Sander: Onze eerste gitaar komt uit de kroeg. Een ouderwetse bruine kroeg, waar nog op de pof gedronken werd. Mijn broer werkte daar. Op een avond kon een stamgast zijn rekening niet betalen, maar hij had wel een gitaar bij zich. Of mijn broer die als betaling wilde accepteren? Ik heb die gitaar toen ingepikt. In ons programma spelen we maar één liedje op die gitaar. We wilden graag onze oude gitaar gebruiken, en dat liedje is fijn om op die gitaar te spelen. Hij is best moeilijk om op te spelen, ik doe er een half uur over om hem te stemmen. Eigenlijk is het een gitaar van niets hoor.
Arnout: Als je Sanders’ gitaar zou interviewen, zou hij waarschijnlijk zeggen dat Sander af en toe de noten pakt die hij niet verwacht. Sander heeft soms een hele verrassende manier van spelen. Hij kan heel mooi om de standaard noten heen spelen. Ik, ik doe precies wat mijn gitaar verwacht. Ik probeer mijn gitaar altijd heel subtiel te behandelen. Duidelijke keuzes te maken.
Sander: Onze gitaren zijn ook broers, net als wij. Ze hebben hun eigen karakter, maar vullen elkaar naadloos aan. Mijn gitaar heeft een hele warme, directe klank. Houtig. Dat spreekt me erg aan. Dat komt ook omdat hij heel oud is, hij komt uit 1952. Het is mooi als een gitaar zo’n geschiedenis heeft. Ik weet niet precies wat hij heeft meegemaakt, maar hij heeft wel een aantal eigenaars gehad die er vast heel leuke liedjes op hebben geschreven.
Arnout: Een goede gitaar, dat is klank maar vooral ook feel. Hoe mijn gitaar resoneert, dat voelt heel lekker. Hij is is heel anders dan die van Sander, met een rond, vol geluid. In de lage tonen lekker dik. Dat beïnvloedt ook mijn zingen. Ik probeer altijd een geheel te maken van mijn gitaar en mijn zang. Om het compleet te maken.
Sander: Zang en gitaarspel mogen elkaar niet in de weg zitten. Als Arnout soleert, dan moet ik in dienst van de solo spelen. Dan moet ik niet overrulen met mijn gitaarspel. Ik moet dat juist versterken. Je moet elkaar de ruimte geven, helemaal als tweelingbroers. Misschien wel meer dan een gewone broer of zus.
Arnout: Eigenlijk zijn we in alles vooral elkaars instrument. We proberen elkaar op de meest respectvolle manier aan te vullen. Op persoonlijk vlak, maar vooral ook in de muziek. Je moet elkaar versterken. Wat dat betreft zijn we één groot instrument van twaalf snaren en twee stemmen.
Sander: Eén keer hebben we op het podium ruzie gehad, bij een concert in Almere. Dat we allebei dachten: ‘Wat doe jij daar nu?’ Met mijn andere broers heb ik nooit zulke intense ruzies als met Arnout. We lossen onze ruzies wel snel op, hoor. Dat hebben we geleerd. We zijn goed in ruzie maken, maar we zijn ook goed in ze oplossen. We zijn ook wel eens samen weggelopen. Dat we ergens speelden waar geen aandacht was, dat we echt behang waren. Toen zijn we het podium afgestapt.
Arnout: Een zaal met intimiteit is het fijnst om te spelen. Waar mensen echt komen om te luisteren. Dat is heel fijn, want daardoor hebben we de ruimte echt met het liedje bezig te zijn. Zonder dat je het gevoel hebt dat je echt hard moet werken.
Sander: Je gaat ook beter spelen. Mensen die luisteren geven de ruimte om het liedje te brengen zoals je dat bedoelt. In de Roode Bioscoop krijg je de ruimte.